Enkele historische paramuseale instellingen Anatomische theaters Wassenbeeldenmusea Panorama's Halls of Fame Museale (museologische) meng- en tussenvormen komen niet alleen in de huidige tijd voor. In de 17de-19de eeuw was het Oude Doolhof in Amsterdam een goed voorbeeld van een paramuseale instelling. Anatomische theaters Op 28 december 1574 schreef Willem van Oranje aan de Staten van Holland en Zeeland dat het noodzakelijk was een universiteit op te richten. Al op 3 januari 1575 gingen de Staten accoord en wezen Leiden aan als vestigingsplaats en al op 8 februari 1575 werd de universiteit plechtig geopend. De universiteit moest van de grond af opgebouwd worden. De ambitie en het ontbreken van traditie maakten Leiden al snel tot een vooraanstaande universiteit. Zo was Leiden een van de eerste plaatsen waar een ruimte was ingericht om demonstraties in de anatomie te geven. In de voormalige kerk van het Faliede Begijnhof begon men in 1591 aan het bouwen van een stellage (Theatrum Anatomicum). Daar konden makkelijk 200 personen plaats nemen. Pieter Pauw verrichtte hier in 1593 de eerste sectie. Het demonstratiemateriaal, skeletten, preparaten, etc. groeide snel aan tot een echte verzameling. Deze werd bovendien aangevuld met allerlei vreemde zaken als mummies en andere archeologica en ethnografica. ‘s Zomers werden geen secties verricht. Dan stalde men de hele verzameling uit. Een bewaker (custos) leidde de bezoekers rond en verkocht catalogi. In de wintermaanden werd alles weggehaald en in het Academiegebouw aan het Rapenburg ondergebracht. In het Theater kwamen kaarsen voor de verlichting te staan en werd de grond met welriekende kruiden bestrooid.
Wassenbeeldenmusea De geschiedenis van wassenbeeldenmusea begint met anatomisch-medische verzamelingen ten behoeve van het onderwijs. De beperkte beschikbaarheid (en beperkte houdbaarheid) van lijken, deed de behoefte ontstaan aan alternatieven. Was bleek een bruikbaar materiaal en zo ontwikkelde zich in de loop van de 18de eeuw de kunst om in detail anatomische modellen te vervaardigen ("ceroplastie anatomique"). De belangrijkste verzamelingen van zulke 18de eeuwse preparaten zijn La Specola (Florence) en het Josephinum (Wenen). In de loop van de 19de eeuw werden ook verzamelingen van ziekteverschijnselen populair. Sommige van deze verzamelingen reisden rond. Een voorbeeld is het Grand Musée Anatomique et Ethnologie van Pierre Spitzner (1833-1896). Van 1856-1885 was dit museum gevestigd in Parijs (Place de la Republique), waarna de verzameling als Grand Musée d’Anatomie et d’Hygiène ging rondreizen door Europa. In de tweede helft van de 18de eeuw ontstonden uit de anatomisch-medische verzamelingen, verzamelingen van portretten van bekende persoonlijkheden. Het museum van Curtius te Parijs (het latere Madame Tussaud’s) was een van de eerste. In de tweede helft van de 19de eeuw werd dit fenomeen opnieuw populair. Een voorbeeld van deze "tweede generatie" wassenbeeldenmusea is Musée Grevin (Parijs), opgezet door de journalist Arthur Meyer en de schilder Alfred Grévin (1882). Overigens bestond in 1711 als een wassenbeeldenmuseum in Londen. Het museum werd geëxploiteerd door mrs. Salmon. De collectie was aanvankelijk ondergebracht in de Golden Ball, St. Martin’s le Grand. In 1711 verhuisde de collectie naar een pand aan de noordzijde van Fleetstreet (nabij Chancery Lane). In 1795 verhuisde het museum naar Fleetstreet 17. Tot de exhibits behoorden o.a. de executie van Koning Charles I, en Margareth, gravin van Heningberg met haar 365 kinderen, geboren op één dag. Voor de verzamelingen van figuren en portretten kwam in het Duitse taalgebied het woord "Panopticum" in gebruik1. Reeds in 1879 werd in groeistad Hamburg, in de uitgaanswijk St Pauli, een Panoptikum gevestigd. Het Panoptikum bestaat nog steeds (Spielbudenplatz 3). De Duitse term vond ingang in Oost-Europa. Het wassenbeeldenmuseum in Praag heet bijvoorbeeld Pražské Panoptikum (Národní trida 25).
Beroemd was het Panoptikum in de Friedrich Passage (Kaiser Galerie) te Berlijn. De Passage werd in 1873 ingewijd. Het Panoptikum was een wassenbeeldenmuseum. Oprichters waren de broers Louis en Gustave Castan. Louis Castan was o.a. lid van het wetenschappelijke Gesellschaft für Anthropologie, Ethnologie und Vorgeschichte. Via deze contacten verwierf hij het Medizinische Kabinett, een anatomisch-pathologische verzameling wasmodellen. Een belangrijk deel van de collectie is opgenomen in het Panoptikum aan de Kurfürstendamm 227-228.2 Dit Panoptikum werd gesloten in 1997. Er was sprake van dat de collectie naar München overgebracht zou worden.
In 1888 verhuisde het Panoptikum van Castan naar een ander gebouw aan de Friedrichstrasse. In de passage kwam een nieuw wassenbeeldenmuseum. Oprichter was de beeldhouwer Richard Neumann, ook lid van voornoemd Gesellschaft. Er ontstond een stevige concurrentie tussen beide wassenbeeldenmusea. Neumann voegde in 1899 ook een Anatomisch Museum aan zijn onderneming toe. Beide ondernemers, die wetenschap, educatie en amusement op een opvallende manier combineerden, haalden (levende) vertegenwoordigers van niet-westerse volken naar hun musea3, alsmede van mensen met een lichamelijke afwijking. In 1901 werd aan het Berlijnse Passage Panoptikum het "Passage Theater" toegevoegd. Onder leiding van Theodor Rosenfeldt bood het theater een mix van variété, cabaret en acrobatiek.4 Tot op heden zien we in Duitsland de term panoptikum regelmatig gebruikt voor theater (gebouwen en gezelschappen) en cabaret. Ook in Nederland vond de term ingang. In 1881 werd in Amsterdam Het Nederlandsch Panopticum geopend (Martin Wolff). Men toonde er belangrijke persoonlijkheden, maar ook historische gebeurtenissen (zoals "De onderwerpingsaudientie van den President-Sultan van Atjeh, bij Z.E. den luitenant-generaal Van Heutz"). Verder kamers uit Hinloopen en Marken, en scènes uit het Amsterdamse stadsleven. Uit de inhoud van het "Groot Nederlandsch Panopticum en Wetenschappelijk Museum" in de jaren 30 van de 20ste blijkt een zelfde bizarre mengeling van educatie en amusement als in de Berlijnse instellingen. De eerste tien nummers van de catalogus van het geven daar een goede indruk van: 1Frederik August Reindel uit Maagdenburg. Een bekende scherprechter en beul. (…) 2De mooie Amerikaanse Lady Esau met haar wonderbaren mannelijke baard. 3Een type uit Australië, zooals ze daar veelvuldig voorkomen. 4Schuli Negerin, een merkwaardig type, zooals zij voor mooi in hun land doorgaan. 5Mariette. Het albino-meisje. 6Prinses Louise van Koburg, genoot een groote bekendheid. 7De ontvoerde en vermoordde Baby van Kolonel Lindbergh van Amerika. 8Castro, President van Venezuela. 9Koning Humbert van Italië. 10Excellentie Krup van Bohlen uit Essen. De kanonnenkoning en grootste ijzer-industrieel ter wereld.
Naast de wassenbeelden van personen, beschikte het museum ook over opgezette dieren, schedels, vogeleieren, schelpen, mineralen, en munten. De hele catalogus telde ruim 430 nummers. "Ik verwijs in het bijzonder de Heeren hoofden van onderwijsinrichtingen op de veelvuldig aanwezig zijnde interessante en leerrijke verzamelingen op ethnologisch en wetenschappelijk gebied en is het daarom in het bijzonder den scholieren mogelijk gemaakt hunne practische kennis door 't zien van deze belangrijke verzamelingen enorm uit te breiden. Voor deze gelegenheid krijgen gezelschappen, studenten en scholieren, mits zij onder leiding hunner onderwijzers zijn, een belangrijke reductie op de entree-prijzen", aldus de directie.
Wassenbeeldenmusea tonen fascinerende verschuivingen met betrekking tot authenticiteit. Men vindt serieuze historische presentaties (zoals bijvoorbeeld het Museo Histórico de Cera te Buenos Aires), geromantiseerde historische presentaties (zoals bijvoorbeeld het Old West Wax Museum en Salem Wax Museum), naast presentaties betreffende fantasiewerelden (House of Frankenstein Wax Museum). Er is een opvallende traditie van gruwelkabinetten: Hauted House of Wax,
Madame Tussaud’s
Philippe-Guillaume Curtius (1737-1794), voorheen Kreutz geheten, was een Zwitserse arts die zich ontwikkelde tot modelleur van medische waspreparaten. In 1757 opende hij in Bern een anatomisch-medisch museum. Hij kwam in 1762 naar Parijs op uitnodiging van Prins De Conti. In 1770 opende hij een galerij van wasportretten aan de Boulevard Saint Martin. In 1776 verhuisde hij de verzameling naar Palais Royal. In 1782 opende Curtius een tweede vestiging aan Boulevard du Temple (nr 52). In deze tweede vestiging plaatste hij beroemde misdadigers in "Le Caverne des Grands Voleurs". Dit werd het begin van de later zo bekend geworden "Chamber of Horrors". In 1794 werd de zaak overgenomen door Curtius’ nicht Marie Grosholtz, de latere Madame Tussaud (1761-1850). In 1802 werd een filiaal geopend in het Lyceum Theatre, Strand (Londen). Na een langdurige rondreis door Engeland, vestigde ze zich in 1835 in Londen waar in Baker Street (nr 58) een museum werd geopend. In 1884 werd de huidige huisvesting betrokken (Marylebone Road). Terwijl Madame Tussaud in Engeland verbleef beheerde haar ex-echtgenoot de vestiging in Parijs. Door slechte bedrijfsvoering moest dit museum (nog steeds Cabinet de Curtius genoemd) in 1847 gesloten worden.
Madame Tussaud werkte tussen 1780 en 1787 aan het hof van Versailles om de kinderen van de koning het modelleren in was te leren. In die periode maakte ze portretten van de koninklijke familie. Het is navrant dat zij na de onthoofding van het koningspaar in 1793 gedwongen werd hun afgehakte hoofden in was af te gieten. Ook andere slachtoffers van de revolutie (Marat, Robespierre, enz.) werden in was afgegoten. Zo ontstond een unieke historische verzameling. In Londen zag men niet graag dat Koning George III in de zelfde ruimte getoond werd als de Franse revolutionairen. Madame Tussaud creëerde daarom The Separate Room. In 1846 werd deze kamer in het blad Punch Chamber of Horrors genoemd. Dat is sindsdien zo gebleven.
In 1970 werd een Amsterdamse dependance geopend in de Kalverstraat. In 1991 verhuisde men naar de Dam (Scenerama).
Literatuur
S.W.G.de Clercq e.a., De wasmodellen van Petrus Koning (Utrechts Universiteitsmuseum, Utrecht 1985).
Michel Lemire, Artistes et mortels (Paris 1990).
Panorama
In 1787 vroeg Robert Barker patent aan op een idee dat snel de wereld zou veroveren. Een tekenaar of schilder moest op een vast punt gaan staan en vandaar elk object, in een cirkel om hem heen, vastleggen zoals het zich op die plaats aan hem voordeed. Barker beschreef hoe vervolgens het doel met de afbeeldingen moest worden gespannen op een rond frame, hoe de toeschouwer op precies de juiste afstand van het resultaat moest worden gehouden, en hoe onder- en bovenaan het schilderstuk “onderbrekingen” moesten worden aangebracht om de toeschouwer het idee te geven dat hij midden in de werkelijkheid staat. “De natuur in één oogopslag” noemde Barker zijn uitvinding, maar later bedacht hij een beter beklijvende naam: “panorama”.
In juni 1791 opende Barker zijn eerste panorama in Castle Street, Londen. Het was nog geen volledig panorama. In 1793 ging in Londen, op de hoek Leicester Square/Leicester Place, het eerste echte panorama open. Het panorama bestond uit twee ruimtes. In een ervan werd een panorama van Londen getoond, geschilderd vanaf het dak van Albion Mills, een fabriek aan de zuidkant van Blackfriars Bridge. De instelling werd later overgenomen door Barker’s leerling John Burford en daarna door diens zoon Robert. In 1863 werd het panorama gesloten. Het gebouw werd in gebruik genomen als katholieke kerk. Inmiddels waren er in Londen ook andere panorama’s ontstaan. In 1823 werd onder de naam Diorama een panorama geopend in Regent’s Park. Het was een project van de fransman Louis Jacques Daguerre (de uitvinder van de Daguerrotype). Het gebouw werd ontworpen door de bekende architect Nash. Het bestond uit twee ruimtes. Er was een draaiende vloer en de schildering werd van achteren belicht. In 1829 werd onder de naam Colosseum een derde panorama geopend (ook in Regent’s Park). Exploitant was E.T. Parris. Het gebouw werd ontworpen door Decimus Burton. Het bestond uit twee ruimtes. In één ervan werd een gezicht op Londen getoond. Er was een mogelijkheid om vanaf het dak van het gebouw Londen in het echt te zien. Het gebouw werd afgebroken in 1875 nadat het al meer dan tien jaar niet meer gebruikt werd. In 1823 werd in Spring Gardens (Londen) het rondreizende panorama van de Gebroeders Marschall getoond. Het was een bewegend panorama (“Peristrephic Panorama”). Op een grote afdraaiende rol werd de kroning van George IV getoond.
In Amsterdam werden achtereenvolgens vijf panorama’s geopend: Jooden Houtmarkt (1803-1810), Botermarkt (1805-1808), Leidseplein (1816-1818), Plantage Middenlaan (1880-1926) en Vondelpark (1883-1886).
Het grootste diorama is het Cyclorama of Jerusalem te St. Anne-de-Beaupré (Quebec, Canada). Het doek toont Jeruzalem ten tijde van de kruisiging van Jesus Christus. De omtrek is 110 meter, de hoogte 14 meter. Het diorama werd in 1878-1882 te München geschilderd door een team van schilders o.l.v. Bruno Piglhein. Het doek reisde rond tot het uiteindelijk definitief terecht kwam op zijn huidige verblijfplaats.
Aan het einde van de 19de eeuw ontstonden allerlei spectaculaire varianten. Op de wereldtentoonstelling van 1900 (Parijs) was een soort panorama te zien waarbij de bezoekers zich in een treinwagon van de Trans-Siberische spoorweg bevonden. Op enige afstond van het raam schoven enkele schermen voorbij die de illusie gaven van het voorbij glijdende Russische landschap. Het doek, met onder andere ook gezichten op de steden Moskou, Omsk, Irkoutsk, e.d., was 220 meter lang en was zodanig opgerold dat na 45 minuten het begin weer bereikt is.
Een andere variant was het Mareorama. De bezoeker bevond zich op een schip. Het bijzondere was dat dit schip door middel van hydraulische pompen een slingerende en stampende beweging maakte. Twee doeken (ieder 750 meter lang en 13 meter hoog) gaven aan bak- en stuurboord het beeld van een zeereis langs de Middellandse-Zeekust. Een derde variant die in Parijs te zien was werd Cineorama genoemd. De bezoekers bevonden zich in een gondel onder een enorme luchtballon. Men keek uit over een landschap dat in dit geval niet geschilderd was maar gefilmd. Om de illusie te geven van een opstijgende ballon bevonden zich onder de gondel tien projectoren. Om een juiste projectie mogelijk te maken, werden de tien films opgenomen met een identieke stellage met tien camera’s. Dit 500 kilo wegende gevaarte werd in mei 1890 met een luchtballon opgelaten in de Jardin des Tuileries.
Op het internet is momenteel het virtuele panorama populair. Met behulp van Quick Time Virtual Reality techniek worden fotografische panorama-opnames getoond. Voorbeelden: de panorama’s betreffende Egypte van de Guardians site, de Alcatraz panorama’s, en Huguenot Street.
Literatuur
Bill Douglas Centre for the history of cinema and popular culture (University of Exeter): collectie panoramas
Pantheon/Ruhmenshalle/Hall of Fame
Een Pantheon is een gebouw, of een ruimte in een gebouw, met een verzameling van (meestal speciaal vervaardigde) afbeeldingen van (meestal overleden) persoonlijkheden die zich op een bepaald gebied verdienstelijk hebben gemaakt. Het doel van de verzameling is niet om een historisch overzicht te geven (zoals bij een historische portrettengalerij of een vooroudergalerij), maar om eer te betonen aan de betrokken personen en om hun daden in herinnering te houden.
In 1520 werd de schilder Rafael begraven in het Pantheon, het beroemde als christelijke kerk gewijde Romeinse bouwwerk te Rome. In 1674 werd een borstbeeld boven zijn graf geplaatst. Allengs werd het mode bij andere kunstenaars om zich ook in het Pantheon te laten begraven, dicht bij de zo vereerde meester. In de loop van de 18de eeuw werden in het Pantheon ook borstbeelden geplaatst van kunstenaars die elders begraven lagen. In 1809 stelde de beeldhouwer Antonio Canova voor het Pantheon niet langer als kerk te gebruiken, maar het om te vormen tot een galerij van beroemde persoonlijkheden. In plaat daarvan echter werden alle borstbeelden overgebracht naar enkele ruimtes in een van de paleizen op het Capitool. Als "Protomothek" werden deze ruimtes op 27 april 1820 voor het publiek geopend.
Inmiddels werd in Parijs de Saint Geneviève-kerk omgedoopt tot Pantheon en, anders dan het Romeinse voorbeeld, wel in gebruik genomen als begraafplaats voor beroemde persoonlijkheden. De Fransen volgden het voorbeeld van de Engelsen. In Westminster Abbey (Londen) ontstond een Poets' Corner rond het graf van Geoffrey Chaucer (1556). Naast graven vindt men er ook monumenten voor personen die elders begraven zijn.
Het Franse voorbeeld inspireerde de latere Beierse koning Ludwig I. Hoewel hij gezien de politieke situatie van rond 1800 gedwongen was met het leger van Napoleon mee te trekken, was hij Duits nationalist. Zo gauw als dat mogelijk was, nam hij het initiatief tot het oprichten van een eretempel voor beroemde Duitsers en kort daarna een voor beroemde mannen uit Beieren. Reeds in 1806 ontwikkelde Ludwig I de eerste ideeën. In 1814 werd een prijsvraag uitgeschreven voor een passend gebouw. Uiteindelijk werd in 1830 de grondsteen gelegd voor een eretempel naar plan van de hofarchitect Leo von Klenze. Bij Donaustauf (in de buurt van Regensburg) werd op een ongeveer 100 meter hoge berg een Dorische tempel gebouwd, naar model van het Parthenon (Athene). De naam van deze eretempel stond in 1806 al vast: Walhalla, de mythische hemel van de Germanen. Drie dagen na zijn troonsbestijging (1825) wees koning Ludwig I de plek aan waar een Ruhmeshalle moest komen voor Beierse grootheden. Opnieuw werd een prijsvraag uitgeschreven, die opnieuw (na enig gemanipuleer) gewonnen werd door Von Klenze. Er was nogal wat strijd over de bouwstijl. De koning wilde in ieder geval niet opnieuw een Dorische tempel. Een Pantheon-achtig gebouw of een neogotische kerkbouw konden hem ook niet bekoren. Zo werd het opnieuw een classicistisch gebouw: een porticus in (opnieuw) Dorische stijl. In 1853 was het bouwwerk klaar.
Hoewel zowel de Duitse nationaal-socialisten als de Russische communisten een van hoger hand geregisseerde heldenverering kenden, is het idee van een Pantheon door geen van beide partijen opgepakt. Wel kende het Russische Sovjet-rijk een duidelijke hiërarchie ten aanzien van de plek waar overleden partijleiders en andere helden van de Sovjet Unie begraven werden. Zo ontstond een soort Pantheon rond het mausoleum van Lenin op het Rode Plein. Het duizendjarige rijk van de Duitse nationaal-socialisten duurde te kort om het uitvoeren van een Pantheon actueel te doen zijn.
Met het concept "erebegraafplaats" dwalen we een beetje af van het eigenlijke concept. Het Pantheon in Parijs is dan ook geen typisch voorbeeld van het fenomeen dat hier beschreven wordt. In het gebouw bevinden zich alleen de graven, "zelfs" geen borstbeelden. Een Pantheon als "Ruhmeshalle" in plaats van begraafplaats vinden we o.a. ook in Lissabon. In de jaren 60 werd daar de 17de eeuwse Igreja de Santa Engrácia afgebouwd om te dienen als Panteão Nacional. Hoewel reeds in 1916 werd besloten om de nooit afgebouwde kerk te gebruiken als Pantheon, was het pas president Salazar die het plan realiseerde. In de ruimte staan zes lege sarcofagen (gewijd aan o.a. Vasco da Gama en Hendrik de Zeevaarder) en zes symbolische grafzerken (voor drie presidenten en drie schrijvers).
In verschillende 19de en vroeg 20ste eeuwse musea is een aparte ruimte ingericht waarin belangrijke persoonlijkheden geëerd worden door standbeelden, borstbeelden of naamsvermelding. Voorbeelden zijn het Nationaal Museum te Praag en het Deutsche Museum te München. Bij andere musea heeft de gevel deze functie gekregen. Voorbeeld is het Rijksmuseum te Amsterdam.
Het idee Pantheon is verder ontwikkeld in de Verenigde Staten. Men spreekt daar van Hall of Fame. Het is een fenomeen dat de laatste jaren een stormachtige ontwikkeling heeft gekend. Het gaat daarbij om zeer gespecialiseerde instellingen, soms meer soms minder "museum-achtig". Voorbeelden zijn: Country Music Hall of Fame (Nashville), Rock and Roll Hall of Fame (Cleveland), Polka Museum and Hall of Fame (Chicago), Cowboy Hall of Fame (Oklahoma City), Texas Rangers Hall of Fame (Waco), Michigan Women Hall of Fame (Lansing), Delaware Business Leaders Hall of Fame. Er zijn vooral veel Halls of Fame betreffende sport: Basketball Hall of Fame (Springfield), Ring Boxing Hall of Fame (New York), Tennis Hall of Fame (Newport), National Racing Hall of Fame (Saratoga), Swimming Hall of Fame (Fort Lauderdale), enz. Danilov schat dat er in de Verenigde Staten tussen 250 en 300 Halls of Fame zijn, tweederde daarvan zijn gewijd aan sport.
De oudste Hall of Fame in de Verenigde Staten is de National Statuary Hall in het Capitool te Washington. Het is een koepelzaal met standbeelden (95, twee per staat), vergelijkbaar met het Pantheon in het Nationaal Museum te Praag. Het werd gesticht door het Congres in 1864. In 1900 werd een Hall of Fame for Great Americans gesticht door de universiteit van New York. Deze Hall of Fame bestaat uit een colonnade met ongeveer 100 bronzen borstbeelden. Vanaf de jaren 30 ontstonden er geleidelijk meer Halls of Fame.
Literatuur
Bowker, The Big Book of Halls of Fame in the United States and Canada (1977).
Pierre Chevalier, Le Panthéon (Paris 1977).
Victor Danilov, Hall of Fame Museums: a reference guide (Westport 1997).
Manfred Fischer, Ruhmeshalle und Bavaria (München 19972).
Valérie-Noëlle Jouffre, The Panthéon (Paris 1994).